Bereiden we onze kinderen voor op de wereld van morgen? Of willen we hen helpen opdat ze straks mee vorm kunnen geven aan een andere wereld? In een notendop is dat de kern van Kinderen zijn geen puppy’s. Als we straks een nieuwe wereld willen zien, dan is er geen betere plek om te starten dan bij de opvoeding van onze kinderen. Door hen te helpen uit te groeien tot zelfstandige en zelfbewuste volwassenen, bieden we maximaal kansen op nieuwe ontwikkelingen voor de lange termijn. En in dat proces liggen er voor ons als opvoeders mogelijkheden om ons eigen innerlijk kompas te vinden.
Met zelfsturing is het net als met seks, maar dan omgekeerd: iedereen heeft het erover, maar slechts weinigen doen het. De laatste tijd kunnen we gerust van een hype spreken. Je kunt er immers zeker van zijn dat er een nieuwe trend in de lucht hangt als ook doordeweekse tv-programma’s het thema onder de aandacht beginnen te brengen. En plots wordt de wereld overstelpt door specialisten ter zake – je kunt het zo gek niet bedenken of ze hebben allemaal wel iets te vertellen over dit ‘totaal nieuwe paradigma’. Want sinds Reinventing Organizations van Frédéric Laloux is één ding zeker: organisaties die willen overleven, moeten de stap maken naar het appelblauwzeegroene evolutionaire tijdperk. Toch?
We gaan er dan volgens mij te gemakkelijk vanuit dat ‘zelforganisatie’ een éénduidig begrip is, of dat het echt nieuw is om organiseren anders aan te pakken. In de praktijk blijken er op het continuüm tussen klassiek en ‘anders’ organiseren immers best veel opties te bestaan waarmee je je als organisatie kan versterken. En wie al langer dan gisteren afscheid heeft genomen van het command and control paradigma, weet dat er vele wegen zijn op de weg naar Rome. En die leiden niet allemaal per se in rechte lijn naar zelfsturing. Dat we meer zelfbewuste autonome volwassenen nodig hebben op de werkvloer, dat is helder. Of die dan ook allemaal meteen ‘zelfsturend’ moeten zijn, is een andere vraag. Maar daarover straks meer.
De auteur is psychotherapeut en stelt zich de vraag wat kinderen echt nodig hebben om uit te groeien tot zelfbewuste en zelfstandige volwassenen. Zijn invalshoek is dus niet die van een organisatiedeskundige, ook al geeft hij aan dat Laloux ook voor hem een bron van inspiratie is. Zijn perspectief is praktijkgericht en vertrekt vanuit zijn eigen ervaring als ouder en als begeleider van mensen en gezinnen in hun worstelingen met het leven.
En daarmee hebben we meteen te pakken waarmee dit boek zich onderscheidt. De auteur is geen academicus, al is het duidelijk dat hij erg belezen is en een achtergrond heeft die voor het Academisch Coöperatief ACCO stevig genoeg is. Zijn verhaal hangt aaneen van inzichten en perspectieven die bijeengesprokkeld werden in de dagelijkse praktijk. Hier en daar krijg je verwijzingen mee naar literatuur en stromingen uit de psychologie en de praktijk van psychotherapie, maar verwacht geen schoolse uiteenzetting over familieopstellingen, Aware Parenting of ons driedelige brein bijvoorbeeld. Die stukken worden ingebracht ter ondersteuning van het persoonlijke verhaal van de auteur, dat je het best kan omschrijven als een zoektocht naar een innerlijk kompas. In feite kun je het boek dus lezen als een spirituele reis, waarbij we samen met de auteur enkele nieuwe gebieden verkennen en ons afvragen hoe we ons als mens verhouden ten opzichte van deze complexe wereld.
Voor velen zal dit wat wollig klinken, en het risico bestaat inderdaad dat resultaatgedreven gedragsgerichte opvoeders al snel afhaken. Want de grote waarheid over gedragsverandering moet je niet verwachten van dit boek. Wel veel vragen – heel goede, scherpe vragen. En daarnaast handvaten en wijsheden die ons kunnen helpen om er anders te staan ten opzichte van onze kroost.
De mooiste en meest inspirerende stukken van de 167 pagina’s zijn de groene kadertjes, waarbij de auteur ons laat meekijken in zijn eigen praktijk. Daar lezen we verhalen van ouders en jongeren die bij Jürgen Peeters op consult komen. En vervolgens leer je iets over zijn manier van kijken en zijn. Soms vervalt zo’n aanpak in die van de dokter met het juiste recept, maar hier krijg je nooit het gevoel dat de auteur het allemaal beter weet. Hij stelt zich zelfs erg kwetsbaar op en geeft zo nu en dan een inkijkje in zijn eigen feilbare rol als ouder. Dat zorgt ervoor dat je als lezer bereid bent om met hem mee te denken, ook al zijn de voorbeelden vaak confronterend. Met een andere auteur aan het roer zou ik het schip wellicht al snel verlaten hebben, maar Jürgen Peeters is een fijne metgezel, die precies dat gevoel van richtinggevende autoriteit uitstraalt zonder de autoritaire expert uit te hangen. Je voelt dus dat hier iemand aan het woord is die ook echt doet wat hij zegt, en we weten allemaal hoe zeldzaam het is om dat te kunnen waarmaken elke dag.
Ten slotte nog iets over zelfsturing en de link naar de organisatiekunde. “Het schrijven van de unieke handleiding voor je kind is een proces en een doel op zich. Het eindigt nooit. Het gaat dus over veel meer dan opvoeding. Het gaat over hoe we onszelf ontwikkelen ten opzichte van elkaar (p.128).” In feite is het woord ‘zelfsturing’ een beetje gevaarlijk. Het roept bij de meeste mensen allerlei beelden op die afleiden van de werkelijke bedoeling, ook in dit boek. Het zorgt ervoor dat we meteen denken aan zelfsturende teams en organisaties die hun ganse middenkader willen elimineren. Daar is op zich niks mis mee, maar in de praktijk zien we dat dat stadium van ‘zelfsturing’ iets is wat we misschien op de lange termijn kunnen nastreven, maar dat de weg daarnaartoe er vooral één is waarbij we samen op weg gaan en worstelen met de werkelijkheid vanuit een zelfbewuste volwassen houding. Dat vergt heel veel van mensen, en het kan pas lukken als we alle rationele, emotionele, fysieke en spirituele kwaliteiten met elkaar verbinden. Mijn ervaringen uit de praktijk van organisatieverandering leren me dat het alleen kan lukken als we er met veel geduld en vertrouwen instappen, vanuit een langetermijnperspectief dat ‘zelfsturing’ vooral ziet als een zich ontwikkelende kwaliteit van mensen en organisaties, en niet zozeer als een technisch systeem. Hoe belangrijk het ook is om eerst ook heel goed over de structuur van de organisatie na te denken.
In één van de laatste hoofdstukken krijgen we iets te lezen over ‘het grotere verhaal’ van leiderschap en zelfsturing. Daarbij zien we duidelijk dat zelfsturing voor de auteur vooral betekent dat mensen moeten leren om te sturen op hun eigen kompas, en daarbij een aantal vaardigheden dienen te ontwikkelen: aandachtig luisteren, samenwerken, vooruitplannen, jezelf bijsturen, etc. (het volledige lijstje vind je op p. 129). En het daarbij passende ‘generatief leiderschap’ moeten we zien als een kwaliteit, niet als een functie: “je voedt jezelf en de ander vanuit wie je bent, vanuit een besef van een grotere bestemming (purpose)” (p. 142). Dat lijkt me spot on, en het is onmiskenbaar iets waar veel mensen en organisaties nog een lange weg af te leggen hebben.
Ik vermoed dat de marketingafdeling van Acco er voor iets tussen zit, want het staat erg goed op de cover dat woord ‘zelfsturing’. Nét op het moment waarop die trend in de lucht hangt, zorgt het hopelijk voor goede verkoopcijfers, want dat lijkt me meer dan dik verdiend voor een boek dat ons kan helpen om het over een andere boeg te gooien. En als het over opvoeden en onderwijzen gaat, dan is alle inspiratie welkom om een begin te maken met een nieuwe wereld.
“Kinderen zijn geen puppy’s” van Jürgen Peeters verscheen bij Acco in oktober 2017
(Boekbespreking door Benny Corvers 5.11.2017)